Binnen enkele minuten kreeg ik antwoord: ‘Hee Pim! Dat is prima. Ik kan deze week al wel?’ Het was de snelheid, het enthousiasme of de combinatie daarvan, die me meteen aan het denken zette. Zou hij dan toch ook…?
Ik keek weer naar de klassenfoto. De dag waarop de foto is gemaakt, zag ik Jonas voor het eerst: de mooiste jongen die ik ooit had gezien. Zijn haren, wenkbrauwen en wimpers waren prachtig blond, zijn lichaam lang en een beetje slungelig. Maar het waren vooral zijn ogen: groot, lief en van een donkerblauw dat ik daarna nooit meer heb gezien – al heb ik er nog lang naar gezocht. Die ochtend, de lesroosters hadden we nog niet gekregen en de foto was nog niet gemaakt, wist ik het voor het eerst helemaal zeker: jongens zijn leuker dan meisjes.
Jonas zet een kop koffie op tafel en gaat zitten. Moet ik het dan nu aan hem vertellen? Hij zou boos kunnen worden. En denken dat ik hem hierheen heb gelokt, omdat ik nog steeds verliefd ben – ben ik dat eigenlijk nog steeds? Of ben ik dat nu opnieuw?
Hij kan zich ook aangerand voelen, verkracht door wat ik toen in mijn hoofd verzon. Verliefd zijn brengt veel gedachten en fantasieën met zich mee, al helemaal voor een dertienjarige. Dat weet hij ook, hij is ook ooit dertien geweest.
Misschien staat hij wel op, loopt hij boos weg. Misschien blijft hij zitten, zegt hij dat hij ook verliefd was op mij.
Hij moet het weten. Ik moet het weten.
“Ik was verliefd op je, van de tweede tot aan de zesde klas.”
Ik zeg het vlug, uit het niets. Jonas kijkt me aan en weet duidelijk niet wat hij moet zeggen.
“Sorry”, zeg ik. “Ik wilde dit niet ongemakkelijk maken.”
“Hoe lang was je verliefd op mij?” vraagt hij verbaasd.
“Eh, van de tweede tot aan de zesde klas?”
Hij knikt even, duidelijk overweldigd door wat ik vertel. Maar hij zegt niets.
Was je ook verliefd op mij, wil ik vragen, maar durf dat niet.
Jonas kleurde mijn middelbare schooltijd, hij was mijn grote, onbeantwoorde liefde. Al heb ik wel altijd hoop gehad: misschien viel hij ook op jongens, maar durfde hij dat nog aan niemand te vertellen. Er waren dagen dat ik daarvan overtuigd was. Ik had mijn coming-out nog niet gehad, dus waarom zou hij niet ook in de kast zitten?
Ik vroeg het me ook nog vaak af als ik terugdacht aan mijn jaren op de middelbare school. Ik twijfelde dan of ik wel verliefd was geweest op een ‘onbereikbare hetero’. Het kon toch dat Jonas stiekem ook op jongens viel? Door vrienden werd dat steeds afgedaan als wishful thinking, maar ik twijfelde oprecht.
Jonas was een van de liefste jongens die ik heb ontmoet. Hij voetbalde dan wel mee met de stoere jongens uit de klas, hij hoefde zich nooit te bewijzen door een grote mond op te zetten. Hij was juist rustig en stil, een verlegen jongen. Dat gaf hem iets mysterieus.
We hadden ook veel gemeenschappelijk. Hij zat net als ik op korfbal, helaas in een ander team. We konden beiden goed opschieten met meisjes. We volgden als een van de weinige jongens tekenlessen. Als we zoveel deelden, waarom dan niet ook onze geaardheid?
En als Jonas geen homo was, hoe kon ik dan zijn knipoog verklaren? Mijn mooiste jeugd-herinnering: op een vrijdagmiddag in de vierde, de bel had net het weekend ingeluid, liep ik naar buiten toen ik mijn naam hoorde. Jonas’ stem. Met rode wangen draaide ik me om. Hij stond glimlachend in de deuropening en riep: “Fijn weekend, Pim!”
En hij knipoogde. “J-jij ook!” stotterde ik terug.
En ik zag hoe hij zich omdraaide en wegliep. Ik bleef verward staan. Hij had mij nog niet eerder een fijn weekend gewenst. We praatten sowieso niet vaak, een enkele keer als hij mij iets over het huiswerk vroeg. En nu kreeg ik zomaar een knipoog.
Ik heb dat moment nog vaak geanalyseerd. Was het geen zenuwtrekje of een vliegje in zijn oog? Had ik het me verbeeld en had hij mij nooit geroepen? Maar ik kwam steeds tot dezelfde conclusie: het was echt. Jonas had naar mij geknipoogd.
Jonas zegt niet meteen: “Ik was ook verliefd op jou.” Hij zegt niets.
“Sorry”, zeg ik dan maar. “Wat denk je nu?”
“Het is apart, gek. Dat ik dat nooit door heb gehad.”
“Echt nooit?”
“Nee”, antwoordt Jonas. “Ik was daar zelf niet echt mee bezig. Ik was een laatbloeier en als veertienjarige dacht ik nog helemaal niet aan verliefd zijn, aan meisjes. Of aan jongens.”
Aan jongens. Hij zegt het heel duidelijk, met nadruk. Ik voel weer dezelfde hoop van toen ik zestien was. Ik besluit om door te vragen, subtiel: “Hoe zou je dan hebben gereageerd als ik het je verteld had?”
“Ik, eh, ik zou overdonderd zijn, denk ik. Ik zou niets gezegd hebben en zou erover na hebben moeten denken.”
Jonas blijft onduidelijk, hij zegt niet dat hij ook verliefd was op mij. Niets over zijn eigen geaardheid.
“En nu?” vraag ik. “Hoe zou je nu reageren?”
“Nu zou ik tegen je zeggen dat ik op meisjes val.”
Op meisjes. Hij heeft het gezegd, en ik kijk hem aan alsof hij mij net in mijn gezicht heeft geslagen. Met lichte paniek in mijn stem vraag ik hem naar zijn knipoog. Maar hij weet niet waar ik het over heb.
“Een knipoog? Weet je het zeker?” vraagt hij. “Dat kan ik me niet voorstellen.”
Ik beschrijf tot in detail dat moment, maar hij blijft me verontschuldigend aankijken en zegt “sorry”. Ik zeg dat het niet uitmaakt, maar wil iets van hem horen. Bevestiging.
“Maar hoe keek je dan naar mij?” vraag ik. “Wat vond je toen van me?”
Hij denkt even na.
“Ik kan me eigenlijk niet zo veel herinneren. Maar ik vond je denk ik wel een aardige jongen. Niet meer of minder.”
Wel een aardige jongen, daar moeten mijn huidige en mijn dertienjarige ik het mee doen, niet meer of minder.
Verderop in het gesprek zegt Jonas nog een paar keer “sorry”. Hij is nog steeds lief, net als toen. Ik zeg dat ik het oké vind, maar weet niet zeker of dat ook echt zo is. De afgelopen zes jaar heb ik vaak aan hem gedacht, terwijl hij de afgelopen zes jaar nooit aan mij heeft gedacht. Daar ben ik nu achter.
“Wat bijzonder allemaal”, zegt Jonas aan het eind van het gesprek. “Ik voel me wel vereerd.”
Hij lacht. Ik lach met hem mee, met moeite.
Ik vraag me af of ik wel met hem had moeten afspreken. Het voelt niet alsof ik nu iets heb bereikt of dat ik er iets aan heb overgehouden. Het voelt juist alsof ik iets heb ingeleverd. Niet alleen de hoop die ik mezelf als dertienjarige zo gunde, maar ook de magie van al die herinneringen aan hem. Zoals zijn knipoog, vooral zijn knipoog.
Het enige dat ik niet heb ingeleverd, is de juistheid van de verliefdheid. Ik had een goede smaak toen ik dertien was, dat bewijst de jongen tegenover me. Hetero, dat wel.
We staan op en lopen samen naar buiten. Voor het koffiezaakje steekt hij zijn hand uit en we beloven elkaar om binnenkort weer eens af te spreken, uit beleefdheid. Ik kijk hem na terwijl hij wegloopt. Dan, vlak voor hij de hoek omgaat, draait hij zich nog even om. Hij steekt zijn hand op, lacht even. En hij knipoogt. Denk ik. Hoop ik.